Gebabbel / Babil
Fragment 2 van 5
Men legt mij een tekst voor. De tekst verveelt me. Je zou kunnen zeggen dat hij babbelt. Het gebabbel van de tekst is slechts het taalschuim dat zich vormt onder de invloed van een eenvoudige schrijfbehoefte. We bevinden ons hier niet in de perversie, maar in de vraag. Bij het schrijven van zijn tekst kiest de scribent een zuigelingentaal: dwingend, automatisch, liefdeloos, een kleine ontreddering van klikklanken (die kinderlijke fonemen die de wonderlijke jezuïet Van Ginneken tussen het schrijven en de taal plaatste): het zijn de bewegingen van een gezuig zonder object, een ongedifferentieerde oraliteit, afgesneden van die, welke de genoegens van de gastrosofie en van de taal voortbrengt. U richt zich tot mij, opdat ik u lees, maar ik ben voor u niets anders dan dat richtpunt; ik ben in uw ogen de plaatsvervanger van niets, ik bezit geen enkele gestalte (hoogstens die van de Moeder); ik ben voor u noch een lichaam, noch een object (wat mij weinig kan schelen: het is niet mijn ziel die om erkenning smeekt), maar slechts een veld, een expansievat. Je kunt uiteindelijk zeggen dat u deze tekst buiten ieder genot heeft geschreven; en tenslotte is deze babbeltekst een frigide tekst, zoals iedere vraag voordat het verlangen, de neurose daarin tot ontwikkeling komt.
Noten en annotaties
Er zijn voor dit fragment nog geen annotaties beschikbaar