Babel / Babel

Fragment 1 van 2

Fictie van een individu (een omgekeerde mijnheer Teste) dat de versperringen, klassen, uitsluitingen, bij zichzelf zou opheffen, niet uit syncretisme, maar om zich eenvoudig te ontdoen van dat oude spook: de logische tegenspraak; dat alle talen zou vermengen, ook al gelden ze als onverenigbaar; dat zwijgend alle beschuldigingen van ongerijmdheid, van trouweloosheid zou verdragen; dat onaangedaan zou blijven onder de socratische ironie (de ander tot uiterste schande brengen: zichzelf tegenspreken) en de terreur van de wet (hoeveel strafrechtelijke bewijzen zijn niet op een psychologie van de eenheid gebaseerd!).
Zo iemand zou een gruwel voor onze maatschappij zijn: het gerecht, de school, de inrichting, de gesprekken zouden hem tot vreemde maken: wie verdraagt zonder schaamte de tegenspraak?
Welnu, deze antiheld bestaat: het is de lezer van een tekst op het moment dat hij zijn plezier beleeft. Op dat ogenblik kantelt de oude bijbelse mythe, de spraakverwarring is niet langer een straf, het subject komt tot genot door de gemeenschap van talen, die zij aan zij werken: de tekst van plezier is een gelukkig Babel.

PvdT: 7, PdT: 9, OC3: 1495, OC5: 219


Noten en annotaties

1. Mijnheer Teste

Mijnheer Teste is een romanfiguur uit het werk van Paul Valéry die zich in diverse werken ontwikkelt. ("La Soirée avec Monsieur Teste", 1896; "Lettre de Madame Émilie Teste", 1924; en "Extraits du log-book de M. Teste", 1926).
M. Teste wordt gedreven naar absolute nauwkeurigheid, daarin ligt de voor hem de zuivere volmaaktheid. Hij gaat geheel en al op in het functioneren van zijn geest, hij is erop uit zijn hoogst individuele systeem te worden en te blijven en niets te laten geschieden waarvan hij zich niet bewust is: Ik ben zijnde en mijzelf ziend; mijzelf ziende dat ik mij zie enz. (S.Dresden over Paul Valéry in: Raster 23, 1982 p 12)
Mortimer: M. Teste is a self defined by himself. "From what have I suffered the most? Perhaps from the habit of developing my whole thought-of going into myself right to the end". He rejects the materiality of the man: "What thinks is never what he is thinking about; and the first being a form with a voice, the other takes on all forms and all voices. Thus, no one is man, Monsieur Teste even less than others". A famous phrase describes him: "When he spoke, he never raised an arm or a finger: he had killed the marionette". (Mortimer GL p. 45)

De lezer van het plezier van de tekst is daarentegen een figuur die alles behalve het zuivere intellect is en die zich juist kenmerkt door lichamelijkheid.

Zie ook:
- Vogelaar, Het zuivere intellect van Mijnheer teste: een proefballon van Paul Valéry In: J.F. Vogelaar , SUN 1983 p31-35
- Vertaling fragment uit 'Meneer Teste', in: Raster
Raster, 77 (1997), p. 31-37.

Vertalingen:
- Mijnheer Teste, vertaling Gemma Pappot, Arbeiderspers 1973
- Monsieur Teste / Meneer Teste, vertaling Piet Meeuse, De Bezige Bij 1995
- Wat af is, is niet gemaakt, essays, vertaling Piet Meeuse, De Bezige Bij 1987

Jacq Vogelaar schreef het boek Taats onder mannen (Bezige Bij 2001). In dit boek staat Taats centraal, een figuur die doet denken aan Valéry's Meneer Teste.
Arnold heumakers zegt er het volgende over: "Taats doet ... denken aan Valéry's Meneer Teste ,die overbewuste `demon van de mogelijkheid'. Een `man van de geest' wordt Taats genoemd, al staat er meteen bij dat hij `niet bijster gesteld [is] op gedachten en al helemaal niet op gedachten die een eigen leven leiden'. Met deze paradox lijkt Vogelaar te willen aangeven dat zijn Taats de dingen liefst zo veel mogelijk open houdt. In Taats gaat een fantasievolle anarchist schuil, of zoals het ergens fraai wordt genoemd: `een granaat die droomt van zijn explosie'. (NRC-handelsblad 8-2-2002

2. De socratische ironie

Socrates (469-399) is de eerste in Athene geboren wijsgeer. Hij blijkt een goede opleiding gekregen te hebben en in Athene al spoedig overal zijn onderricht te hebben gegeven. In tegenstelling tot de sofisten nam hij daarvoor geen geld aan, hoezeer verder zijn omgang met alle mogelijke mensen er ook aanleiding toe gaf hem als sofist te beschouwen. Ook hij interesseert zich alleen voor de mens. Het is er hem echter niet om te doen te overreden, maar de mensen tot eigen inzicht te brengen. Hij tracht alle schijnweten als schijn te ontmaskeren en de werkelijke bronnen van het weten op te sporen. Een zuivere begripsvorming is noodzakelijk en brengt uit zichzelf tot beoefening
van de deugd.
Socrates had een eigen methode ontwikkeld die bekend staat als de Socratische methode of dialectiek. Die methode om de waarheid te vinden kent twee fasen, een positieve en een negatieve.

De negatieve fase, of de ironie: de vraagsteller (Socrates) doet alsof hij alles van zijn gesprekspartner moet leren. Door telkens aan te dringen op een preciezer antwoord, slaagt de vraagsteller er tenslotte in om zijn gesprekspartner zelf het foutieve of onduidelijke van zijn antwoord in te laten zien.
De positieve fase, of de maieutiek, volgt onmiddellijk op de Socratische ironie.
De maieutiek of verloskunde (maia = vroedvrouw) heeft de opzet de gesprekspartner in zichzelf de waarheid te laten vinden.
Het is duidelijk dat Socrates in tegenstelling tot de sofisten niet geloofde in een veranderende en relatieve waarheidsopvatting, maar integendeel in een algemeen geldende waarheid. Het juiste inzicht was volgens hem niet veranderlijk van individu tot individu of van situatie tot situatie, zoals de sofisten naar al te graag gewild hadden.
Uit de dialogen met sofisten - die overigens door Plato neergeschreven zijn (Bv. Crito),
want Socrates zelf' heeft geen geschriften nagelaten -blijkt telkens opnieuw dat Socrates op zoek was naar een meer algemene en universele formulering, vooral wat de morele waarden aangaat. (uit: Griffioen, een site voor Latinisten)

De socratische ironie is er op uit om de opponent zichzelf tegen te laten spreken, hetgeen in een openbaar debat, ook vandaag de dag nog, als beschamend wordt ervaren.

3. gemeenschap van talen

De cohabitation ('t samenwonen) is een Frans begrip dat ook duidt op de politieke situatie waarin een rechtse president samen gaat met een linkse premier of vice versa. Nu zou je kunnen stellen dat het hier gaat om twee uitersten binnen een type taal (het politieke jargon), bij Barthes gaat het vooral om het zij aan zij werken van verschillende taalsferen. Zoals bijvoorbeeld in de werken van Sade de religieuse taal, de politieke taal, en de pornografie. Het boek Sade, Fourier, Loyola van Barthes uit 1971 is hier zelf een voorbeeld van.

Deze cohabitatie van talen komt ook tot uiting in het fragment Zijden: "Sade: het is duidelijk dat het leesplezier ontstaat door bepaalde breuken (of bepaalde botsingen): afstotende codes (het verhevene en het triviale bijvoorbeeld) komen met elkaar in aanraking; hoogdravende en belachelijke neologismen worden geschapen; pornografische boodschappen worden in dusdanig zuivere zinnen gegoten, dat men ze voor grammaticale voorbeeldzinnen zou houden." PvdT p 11 Hier gaat het om een zij aan zij gaan van uiteenlopende stijlen die normaliter gescheiden blijven.

4. een gelukkig babel

Babel verwijst naar de Toren van Babel uit Genesis 11:1-9.

Het boek Genesis (Grieks voor ontstaan) is het eerste boek van de torah en van het oude testament van de bijbel. Het vertelt het bijbelse verhaal van het ontstaan van de wereld en de mensheid, en van de aartsvaders van het Joodse volk - Abraham, Isaak en Jakob, en de kinderen van Jakob. Het boek begint met de zin: "In den beginne schiep God de hemel en de aarde". Na de schepping, de zondeval en de zondvloed komt de de bouw van de Toren van Babel.

Hoofdstuk 11:1-9 vertelt het verhaal van de torenbouw. De mensen bouwen een stad en willen daarin een toren die tot de hemel reikt, om daarmee de eenheid te behouden en roem te vergaren, de toren van Babel. Om te voorkomen dat de mensen te machtig zouden worden kwam God naar de aarde om verwarring in de taal te stichten, waardoor men elkaar niet meer verstond. Hierdoor kreeg men onenigheid en kon men de toren niet afmaken. Vers 9 vermeldt dat Babel 'verwarring' betekent.

Waar in het testament de babylonische spraakverwarring een straf is, betekent de verwarring voor Barthes juist een gelukkig moment.

5. Nietzsche

Nietzsche:
In "de filosofie in het tragische tijdperk der Grieken" schrijft Nietzsche dat Aristoteles Herakleitos voor het tribunaal van de rede beticht van de ergste misdaad, namelijk tegen de wet van de tegenspraak te hebben gezondigd. De wet van de tegenspraak luidt als volgt: iets kan niet tegelijkertijd en onder hetzelfde gezichtspunt zó en niet-zó zijn.:

"Herakleitos bezit de hoogste kracht van intuïtieve voorstelling als zijn koninklijk bezit; tegenover die andere wijze van voorstellen, die in begrippen en logische combinaties plaatsvindt, dus tegenover de rede, stlet hij zich koel, ongevoelig, om niet te zeggen vijandig op en schijnt er genoegen in te scheppen die met een inituïtief verworven waarheid te kunnen tegenspreken; en dat doet hij in zinnen als 'alles heft ten alle tijde het tegengestelde in zich', zó onbeschroomd dat Aristoteles hem voor het tribunaal van de rede beticht van de ergste misdaad, namelijk tegen de wet van de tegenspraak te hebben gezondigd. (uit: Friedrich Nietzsche, Waarheid en Cultuur p 165, Boom 1983)

In Götzen-Dämmerung Hoofdstuk: Het probleem van Socrates aforisme 7 schrijft Nietzsche het volgende:
– Is de ironie van Socrates uitdrukking van opstandigheid? Van plebs-achtig ressentiment? Verlustigt hij zich, als onderdrukte, in zijn eigen woestheid, wanneer hij de dolkstoten van het syllogisme plaatst? Wreekt hij zich op de voornamen, die door hem gefascineerd worden? – Als dialecticus heeft men een onbarmhartig werktuig in handen; men kan er de tiran mee uithangen. Door zijn tegenstander te overwinnen compromitteert men hem. De dialecticus laat het aan zijn tegenstander over te bewijzen dat hij geen idioot is: hij kan iemand woedend maken en tegelijkertijd hulpeloos. De dialecticus maakt het intellect van zijn tegenstander krachteloos. – Is de dialectiek bij Socrates enkel een vorm van wraak? (Afgodenschemering, arbeiderspers 2011)

Ist die Ironie des Sokrates ein Ausdruck von Revolte? von Pöbel-Ressentiment? genießt er als Unterdrückter seine eigne Ferocität in den Messerstichen des Syllogismus? Rächt er sich an den Vornehmen, die er fascinirt? - Man hat, als Dialektiker, ein schonungsloses Werkzeug in der Hand; man kann mit ihm den Tyrannen machen; man stellt bloß, indem man siegt. Der Dialektiker überläßt seinem Gegner den Nachweis, kein Idiot zu sein: er macht wüthend, er macht zugleich hülflos. Der Dialektiker depotenzirt den Intellekt seines Gegners. - Wie? ist Dialektik nur eine Form der Rache bei Sokrates? (KSA6 p 70)


colofon | cookies | afkortingen