Maya
Notities
bij Het plezier van de tekst
work in progress
- Maya en het plezier van de tekst
- Vedanta's Maya
- Schopenhauer's sluier van Maya
- Nietzsches Apollo en Dionysos en de sluier van Maya
- James Joyce en Schoppinhour
Maya en het plezier van de tekst
"De ideologische systemen zijn ficties (idolen van het theater zou Bacon zeggen), romans - maar klassieke romans, wel voorzien van intriges, crises, goede en slechte personages (het romaneske is iets geheel anders: een eenvoudige, ongestructureerde verdeling, een verstrooiing van vormen: maya). Iedere fictie wordt gedragen door een sociale spreekwijze, een sociolect waarmee ze zich identificeert: de fictie is de graad van de consistentie die een taal bereikt als zij bij uitzondering aanslaat en een priesterklasse (priesters, intellectuelen, kunstenaars) vindt die haar doorgaans spreekt en verbreidt." (paragraaf oorlog)
Maya en de Vedanta
Maya: (mä´yä), in Hinduism, term used in the Veda to mean magic or supernatural power. In Mahayana Buddhism it acquires the meaning of illusion or unreality. The term is pivotal in the Vedanta system of Shankara, where it signifies the world as a cosmic illusion and also the power that creates the world.( bron: The Columbia Encyclopedia, Sixth Edition. 2001)
Maya wordt meestal gelijk gesteld aan 'onwetendheid' maar krijgt ook vaak de betekenis van 'illusoire kracht' of 'illusie voortbrengende kracht'. Volgens de advaita (een van de drie stromingen binnen de Vedanta scholen) is er slechts één realiteit, die Brahman wordt genoemd. Brahman is zowel het materiaal als de directe oorzaak van het universum. Hoewel het Brahman van aard onpersoonlijk is, krijgt het een persoonlijke God. Deze God zou de functie hebben de wereld te scheppen, in stand te houden en te ontbinden. Deze God maakt gebruik van de maya als een kosmisch scheppende kracht om een wereld van de schijn te te scheppen. Uit metafysisch gezichtspunt is de maya dus de mysterieus scheppende karacht waarmee God in ons de illussie schept dat de empirische wereld reeël is. Uit kentheoretisch gezichtspunt wordt dezelfde maya opgebat als onwetendheid, omdat de maya de ware aard van de dingen voor ons verhult. (De verbeelding van het denken, Contact 1995 p 93-94)
Schopenhauer's sluier van Maya
Maya wordt ook vergeleken met een sluier.
To know Brahman is to become immortal since Brahman is the source of the entire universe. To know Brahman is to cast aside the veil of maya and to see the truth: reality is God, says the old guru, ".the infinite, pure and real, boundless and beyond the pair of opposites, devoid of differentiating qualities and limiting distinctions" (Zimmer, Philosophy 21). - Illusion & Delusion, Maggie Macary, MA)
Schopenhauer noemt de Maya de sluier der begoocheling ("Es ist die Maja, der Schleier des Truges"):
«De wereld is mijn voorstelling» -
dit is een waarheid die voor elk levend en kennend wezen geldt,
ofschoon
alleen de mens haar in het reflexieve, abstracte bewustzijn kan brengen;
doet hij dit dan is bij hem het stadium van de filosofische bezinning
ingetreden. (..)
In wezen is deze opvatting al oud: Heraclitus bejammerde
daarin de eeuwige stroom der dingen; Plato sprak er met geringschatting
over
als het altijd wordende maar nooit zijnde; Spinoza noemde het simpele
accidenten van de enige zijnde en blijvende substantie; Kant stelde
het aldus gekende als louter verschijnsel ["Erscheinung"] tegenover
het ding op zichzelf; en ten slotte zegt de aloude Indische wijsheid: «Het
is Maya, de sluier der begoocheling, die de ogen van de stervelingen
omhult
en hun een wereld toont waarvan men noch kan zeggen dat ze is, noch
dat ze niet is; want ze is als een droom, als de weerspiegeling van
de zon op het zand die door de reiziger van veraf voor water wordt
aangezien, of ook als een stuk touw op de grond, waarin hij een slang
ziet.» (Deze vergelijkingen vindt men op ontelbare plaatsen in
de veda's en purana's terug.) Maar wat al deze wijze mannen bedoelen
en waarvan ze spreken, is niets anders dan wat wij op dit moment ook
behandelen, namelijk de wereld als voorstelling, vallend onder de wet
van de toereikende grond.
(De wereld als wil en voorstelling, deel 1, boek 1, § 3, Wereldbibliotheek
1997 p 61)
En het is de sluier van Maya die van iemands ogen weggenomen kan worden
..wanneer namelijk de sluier van Maya, het principium individuationis, van iemands ogen wordt weggenomen... (p 545) ...
Wij daarentegen die nog gehuld zijn in de sluier van Maya ...(p 546)work in progress: Schopenhauers De wereld als wil en voorstelling lezen op de uitwerking van Maya.
Nietzsches Apollo en Dionysos en de sluier van Maya
In de geboorte van de tragedie voert Nietzsche twee kunstgoden op uit de Grieks wereld op: Apollo en Dionysos. Ze belichamen twee driften, die van de droom en die van de roes. De een is gehuld in de sluier van Maya, bij de ander is deze gescheurd:
" Apollo,
als de god van de vormgevende kracht, is tevens de waarzeggende
god. Hij, die naar
zijn wortel de 'schijnende' is, de lichtgod, heerst ook over
de schone schijn van de innerlijke wereld van de fantasie. De
hogere waarheid, de volmaaktheid van dit soort toestanden - in
tegenstelling tot de moeizaam te begrijpen werkelijkheid van
alledag -, evenals van de in de slaap en de droom helend en helpend
aanwezige natuur, hebben hetzelfde symbool als de waarzeggende
kunst en in het algemeen de kunsten waardoor het leven mogelijk
en waardevol wordt.
Maar ook de dunne lijn, die het droombeeld niet mag overschrijden
om niet pathologisch te werken, omdat anders de schijn ons zou
voorliegen dat zij de lompe werkelijkheid zou zijn - ook die
mag niet ontbreken in het beeld van Apollo. Het is de grens stellende
gematigdheid, het vrij zijn van alle wilde aandriften, de wijze
rust van de god van het beeldende. Zijn oog moet zijn' als de
zon', volgens zijn oorsprong. Ook toornig en met ontstemde blik,
draagt hij de wijding van de schone schijn. Zo zal in een zeer
uitzonderlijke zin gelden voor Apollo wat Schopenhauer zegt over
de mens die door de sluier van Maja bevangen is (Welt als
Wille und Vorstellung I, p. 416):
"Zoals op de kolkende zee, die, onbegrensd naar alle kanten, gierend de golven tot bergen verheft en weer naar beneden stort, in een bootje een schipper zit en het zwakke vaartuig vertrouwt, zo zit rustig in zijn eentje, midden in een wereld van lijden, de mens, die steunt en vertrouwt op het principium individuationis ".
Van Apollo zou men kunnen zeggen, dat in hem op de meest verheven wijze het ongeschokt vertrouwen op dit principium en het rustig bestaan van wie daardoor bevangen is, tot uitdrukking komen. Men zou zelfs Apollo het sublieme godenbeeld van het principium individuationis kunnen noemen uit wiens gebaren en blikken tot ons al de lust en wijsheid Van de 'schijn' met haar schoonheid spreekt.
Op dezelfde
plaats heeft Schopenhauer ons ook het grote afgrijzen geschilderd
dat de mens bevangt wanneer hij plotseling zijn greep
op de kenvormen van de verschijnselen verliest, doordat het
op de een of andere manier lijkt alsof de stelling dat alles
een grond heeft uitzonderingen toelaat. Wanneer we dit afgrijzen
in verband brengen met de zalige verrukking die bij dezelfde
inbreuk op het principium individuationis opstijgt uit het
binnenste van de mens, ja uit de natuur zelf, dan krijgen
we zicht op het wezen van het Dionysische. Dit wordt ons
nog het meest nabij gebracht door de analogie met de roes.
(...)
Onder de bekoring van het Dionysische sluit het verbond van
mens en mens steeds nauwer aaneen. Maar dat niet alleen:
ook viert de vervreemde, vijandelijke of onderworpen natuur
weer het feest van de verzoening met haar verloren zoon,
de mens. Vrijwillig geeft de aarde haar gaven prijs. Vreedzaam
naderen de roofdieren uit het rotsland en de woestijn. De
wagen van Dionysus is met bloemen en kransen overladen. Panter
en tijger schrijden onder zijn juk. Verander Beethovens jubelzang
op de vreugde in een schilderij en wees daarbij niet zuinig
met de verbeeldingskracht, wanneer de miljoenen vol huiver
in het stof zinken: zo kun je je het Dionysische bij benadering
voorstellen. Nu is de slaaf vrij man. Nu worden alle starre,
vijandige grenzen doorbroken, die nood, willekeur, of 'onbeschaamde
mode' opgericht hebben tussen mens en dier. Bij dit evangelie
van de harmonie der werelden voelt een ieder zich niet alleen
met zijn naaste verenigd, verzoend en versmolten, maar één,
alsof de sluier van Maja gescheurd is en nog slechts de
flarden ervan rond het geheimzinnige Oer-Ene wapperen.
Zingend en dansend doet de mens zich kennen als lid
van een hogere gemeenschap. Het gaan en het spreken heeft
hij
verleerd
en hij is op weg om dansend en zingend de lucht in te vliegen.
Uit zijn gebaren spreekt de betovering. Zoals de dieren spreken,
de aarde melk en honing geeft, zo straalt ook hij iets bovennatuurlijks
uit. Zoals hij in zijn dromen de goden wandelen zag, zo extatisch
en verheven, zo wandelt hij nu zelf. De mens is geen kunstenaar
meer, hij is kunstwerk geworden. In de huiver van de roes
openbaart zich het kunst geweld van heel de natuur, tot hoogste
zaligheid van het Oer-Ene. De edelste klei het kostbaarste
marmer wordt hier gekneed en gehouwen: de mens. Bij de beitelslagen
van de Dionysische wereldkunstenaar klinkt de Eleusische
mysterieroep: "Stort u neder, miljoenen. Wereld, voelt
ge uw schepper?"
work in progress:
werkhypothese:
apollo <--> plezier, en dionysos <---> genot?
James Joyce en Schoppinhour
One of these is the reference "schoppinhour" (FW 414.33) in the twelfth line of the fable of the Ondt and the Gracehoper. In his main work, The World as Will and Representation, Schopenhauer argues - among other things - that the diversity we perceive in the visible world is only an illusion, which he also refers to as the principium individuationis.
According to Schopenhauer "the whole world as idea is only the visibility of will". This quote seems to be echoed in the fable as "Volomundo osi videvide" (FW 416.16): "Volomundo" as the "whole world" and at the same time the "World as Will" (Lat. volo); "osi videvide", i.e. the way we see or perceive it. The Gracehoper's house, "Tingsomingenting" (FW 414.34) (Danish for 'a thing like no thing') is also spelled "thingsumanything" (FW 417.26), i.e. the illusion of diversity of the "world of differents" (FW 417.10) as opposed to the Ondt's "windhame", which is called "Nixnixundnix" (415.29) or "Nichtsnichtsundnichts" (416.17). The position of this word "Nichtsnichtsundnichts", immediately after "Volomundo osi videvide", seems to confirm the reference to Schopenhauer, more specifically to the conclusion of his pessimistic philosophy, i.e. the denial of the will, contained in the last word of The World as Will and Representation: "Nichts".
In Finnegans Wake van James Joyce komt ook Schoppenhauer's sluier van Maya terug:
Voorbeelden:
*
I.1, FW 020.34:
Maye
faye, she's la gaye this snaky woman! From that trippiery
toe expectungpelick! Veil, volantine, valentine
eyes. She's the very besch Winnie blows Nay on good. Flou inn, flow ann."
Tsatsjstsja, die heeft de poppedanse dat slangebekje! Van die trippeltrapteen
schotshorendol! Voile, volatiel, valentijnogen. Zij is de bescte Wintie wazius
of zij is wel'n Iemand blazius. Zwalp inn, zwalg ann.
*
II.2, FW 318.18:
O wanderness be wondernest and no! Listeneath
to me, veils of Mina!
O bunder mest wordt wondernest en nu! Sluistert naar mij voilleien van Mina!
* IV, FW 611.12-13:
all too many much illusiiones through photoprismic velamina of hueful panepiphanal world spectacurum of Lord Joss
de al te veelveel illusiën door fotoprismische velamina van tintvol panepifanaal wereldspectacurum van Gado Masra
(Bron: Dirk
Van Hulle, "Reveiling the Ouragan of Spaces in Less
than a Schoppinhour." Paper given at the "Genitricksling Joyce" Conference,
Antwerp 1997).